Afbeelding
Foto: Hrotus botanicus Leiden

Serie: Kroonjuwelen uit Azië

Ambons ambrozijn – de pinangnoot

vlekken n Waar je hier op straat overal witte plakkaten uitgekauwde kauwgom ziet, zijn de straten van Ambon rood gevlekt. Wat dat betreft is er weinig veranderd sinds de tijd van Rumphius.

Door Norbert Peeters

Deze rode vlekken zijn geen bloedresten, achtergelaten door de slager, maar fluimen van het betelpruimen.

Rumphius geeft in zijn Kruidboek een uitvoerige beschrijving van deze onsmakelijk klinkende traditie. Naast roken, snuiven en drinken is kauwen één van de meest voorkomende manieren om genotsmiddelen te gebruiken.

Van oudsher kauwen de inwoners van Peru en Bolivia op cocabladeren, de inwoners van de hoorn van Afrika op khat en meer richting de Afrikaanse tropen kauwt men op cola-noten. Maar denk ook aan tabakspruim, die tot voor kort nog populair was in de Westerse wereld.

Kauwen is een doeltreffende manier om een psychoactieve stof in de bloedsomloop te brengen. Het slijmvlies aan de binnenkant van je wang zorgt voor een eenvoudige opname in de bloedbaan.

Betelpruim

De betelpruim is al duizenden jaren razend populair, van Madagaskar tot aan de Filipijnen. Na koffie, alcohol en tabak is de betelpruim het meest gebruikte genotsmiddel ter wereld.

In Rumphius' tijd vind je het betelgebruik in alle lagen van de bevolking. Zelfs aan het hof van de sultan wordt de betelpruim aangeboden aan de gasten als teken van gastvrijheid. Uitgestald in speciale en rijkelijk versierde schalen en vergulden bokalen wordt de betelpruim opgediend als godenspijs.

In tegenstelling tot cocabladeren, khat, cola-noten, en pruimtabak bestaat een betelpruim of zogenoemde Sirih-Pinang uit meerdere ingrediënten. Het hoofdbestanddeel is vijzels van de arekanoot van de pinangpalm (Areca catechu).

Deze sierlijke palm groeit zo hoog als een kokospalm (10 tot 15 meter hoog) maar is voorzien van een slanke, kaarsrechte schijnstam. De palmvrucht is 'hoog-geel, en bykans rood' en groeit in trossen tussen de bladstelen van het bladerdek. Een rijpe bolster 'droogd op, en word hairig' en binnenin zit de gezochte arekanoot (botanisch gezien geen noot maar het endocarp van een steenvrucht).

De betelpruim bestaat uit een mengsel van stukken arekanoot, een theelepel fijngemalen koraalkalk en soms andere smaakmakers zoals pruimtabak of kruidnagel, opgerold in het groene blad van een betelpeper (Piper betle).

Dik als bloet

In beeldende bewoordingen beschrijft Rumphius het betelpruimen: 'Deze toegemaakte beete (…) Siri-Pinang genaamt, in de mond gestooken, en ter deege door malkanderen geknout, geeft een rooden zap van zig dik als bloet, dien men ten eersten uitspouwt (…) de rest werd geknout, herknout, en ingeswolgen, tot dat alle zap, en smaak uit het kauwsel getrokken zy, 't welk men dan weg smyt.'

Als je dit leest is het niet vreemd dat je in veel Aziatische landen tegenwoordig borden met 'betelnoot kauwen verboden' (Dilarang makan pinang) tegenkomt. Deze moeten voorkomen dat mensen het bloedrode betelnoot-sap in het openbaar uitspugen.

Toch blijft het betelpruimen onverminderd populair. Dit is te danken aan de stof areciline, een alkaloïde in de arekanoot. De vermenging met kalk onderdrukt de 'lelyke wrangigheid' van de noot en versterkt het effect van de werkzame stof.

Het betelpruimen onderdrukt het hongergevoel en heeft een licht euforische werking.

Het betelpruimen geeft volgens Rumphius 'de mont een aangenaame geur' en lijkt zelfs dienst te doen als mondreiniger die 'de tanden, en het tand-vlees zuivert van alle vuiligheid. Hij adviseert dat 'een yder die in Indien verkeren wil, de Pinang leere eeten'.

Gevaren

Wel waarschuwt hij dat niet alleen het speeksel knalrood kleurt, maar door veelvuldig gebruik ook je tandvlees en tanden. Rumphius heeft echter geen weet van de gevaren die verbonden zijn aan het betelkauwen.

Inmiddels blijkt dat veelvuldig pruimen kan leiden tot mondgezwellen en zelfs kanker.

Rumphius schrijft wel afkeurend over het betelkauwen, maar niet om medische redenen. Volgens hem ga je lijken op een 'oude koe' die voortdurend gras herkauwt.

Toch staat het betelpruimen niet elke Europese bioloog tegen. Toen iemand tijdens een tocht door India aan de beroemde bioloog John Burdon Sanderson Haldane (1892-1964) vroeg hoe het was om betel te pruimen, sloeg Haldane zonder iets te zeggen zijn ogen ten hemel om gelukzalig verder te kauwen.

Afbeelding
Afbeelding